Al decennialang bestaan tussen sociaaleconomische groepen grote gezondheidsverschillen.
Uit de meest recente cijfers blijkt dat hoger opgeleide Nederlanders gemiddeld ongeveer zes jaar ouder worden dan lager opgeleide Nederlanders.
Nóg groter zijn de verschillen als wordt gekeken naar het aantal jaren waarin men zich gezond voelt. Hoger opgeleiden leven gemiddeld veertien à vijftien jaar langer in als goed ervaren gezondheid dan lager opgeleiden.
Gezondheidsverschillen verkleinen
Sinds eind jaren tachtig is het belangrijkste doel van het preventiebeleid in de zorg om de gezondheidsverschillen tussen de hoge en lage sociaaleconomische groepen te verkleinen. Alle Nederlanders zijn er sindsdien flink in gezondheid op vooruit gegaan.
De onderlinge verschillen zijn echter nauwelijks afgenomen en op sommige punten zelfs toegenomen. Aan de ene kant zijn Nederlanders een stuk gezonder geworden. Voor alle sociaaleconomische groepen is de (gezonde) levensverwachting aanmerkelijk gestegen. Aan de andere kant blijken de verschillen in gezondheid hardnekkig. Omdat iedereen erop vooruit is gegaan, zijn per saldo die verschillen niet kleiner geworden en soms zelfs groter.
Een treffend voorbeeld is de ontwikkeling van het roken; in 1990 rookte 38 procent van de lager opgeleiden en 34 procent van de hoger opgeleiden. Sindsdien is het aantal laag opgeleide rokers met 11 procent afgenomen, maar het aantal hoger opgeleide rokers met 17 procent.
Onder beide groepen is dus flinke winst geboekt, maar tegelijk is het verschil beduidend groter geworden. De hardnekkigheid van verschillen in gezondheid (en gezondheidsvooruitzichten) leidt soms tot teleurstelling en moedeloosheid. Dit dreigt de winst die wel degelijk ook is geboekt te overschaduwen.
Nieuwe impuls preventiebeleid
De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid stelt daarom voor het preventiebeleid een nieuwe impuls te geven door niet langer gezondheidsverschillen centraal te stellen, maar het gezondheidspotentieel. Bovendien pleit de WRR voor meer aandacht voor psychische problemen, want op dit vlak is sprake van een groot gezondheidspotentieel.
Dit schrijft de Raad in de op 27 augustus 2018 gepresenteerde Policy Brief ‘Van verschil naar potentieel: een realistisch perspectief op de sociaaleconomische gezondheidsverschillen.’
Gezondheidspotentieel verzilveren
Het potentieel kan worden uitgedrukt als de gezondheidswinst die behaald kan worden of het gezondheidsverlies dat vermeden kan worden.
Zo is bijvoorbeeld sprake van meer gezondheidspotentieel bij iemand met een ongezonde levensstijl of een ongezonde leefomgeving dan bij iemand met een gezond leefpatroon. Bij de eerste is immers meer ruimte voor realiseerbare winst dan bij de tweede.
Ook geldt dat naarmate een bepaalde aandoening of conditie bij meer mensen voorkomt, het potentieel groter is, omdat de groep bij wie winst behaald kan worden omvangrijker is.
Om zo veel mogelijk gezondheidspotentieel te verzilveren stelt de WRR de volgende prioriteiten voor:
- nadruk op aanpak in het begin van de levensloop (van de periode vlak voor de zwangerschap tot en met het 18de levensjaar);
- extra aandacht voor degenen met de grootste gezondheidsachterstand (zoals mensen met een lage sociaaleconomische status);
- keuze voor drie bekende speerpunten die de oorzaak zijn van een groot deel van de ziektelast in Nederland: roken, overgewicht als gevolg van een ongezond eet- en beweegpatroon en problematisch alcoholgebruik.
Psychische problemen prioriteit
De WRR pleit voor het verkennen van psychische gezondheid als prioriteit.
In termen van ziektelast zijn psychische aandoeningen een nog groter probleem dan roken, overmatig alcoholgebruik en overgewicht. Bovendien lijkt het erop het aantal mensen met psychische problemen eerder zal groeien dan afnemen. Depressie en angstklachten komen vaker voor bij mensen met een lagere sociaaleconomische status en worden in toenemende mate bij jongeren gesignaleerd. Volgens de WRR is hier ruimte voor winst.
Ook vindt de WWR het van groot belang dat er wordt geïnvesteerd in onderzoek en monitoring. Er is nog te weinig bekend over de effecten van beleid en interventies om het aanwezige gezondheidspotentieel te realiseren en al helemaal niet uitgesplitst naar kwetsbare groepen.