Nederlandse werkgevers zijn veel minder bereid om te investeren in de scholing van werknemers met een tijdelijke aanstelling dan in medewerkers met een vast contract.
Dit geldt vooral voor medewerkers met een tijdelijk contract zonder uitzicht op een vaste aanstelling.
Tijdelijk personeel dat wél uitzicht heeft op een vaste aanstelling komt er iets beter vanaf, maar ook zij maken minder kans op scholing.
Dit blijkt uit onderzoek van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) van de Universiteit Maastricht.
Tijdelijke werknemers gemotiveerd
Terwijl werkgevers minder bereid zijn te investeren in de scholing van medewerkers met een tijdelijk contract, zijn tijdelijke werknemers zélf juist erg gemotiveerd om scholing te volgen.
Werknemers in tijdelijke dienst zijn vaker bereid om een cursus te volgen als die aan hen aangeboden wordt dan werknemers die in vaste dienst zijn. Daarbij laten ze zich – in tegenstelling tot hun collega’s in vaste dienst – niet afschrikken door een eigen bijdrage in termen van geld of het in eigen tijd moeten volgen van de scholing. Ook tonen ze vaker zelf initiatief tot het volgen van scholing.
Angst voor vertrek werknemers
Naast het feit dat werkgevers minder bereid zijn om in hun tijdelijke werknemers te investeren, blijkt uit het onderzoek ook dat werkgevers bij voorkeur investeren in scholing die uitsluitend binnen de eigen organisatie nuttig is. Een mogelijke verklaring hiervoor is wellicht de angst dat werknemers aantrekkelijker worden voor andere werkgevers en vertrekken.
Andries de Grip, hoogleraar aan de Universiteit Maastricht en directeur van ROA: “Vooral voor tijdelijke werknemers is dit slecht nieuws. De kans is immers groot is dat zij binnenkort op zoek moeten naar een nieuwe baan, waardoor zij juist het meest kunnen profiteren van scholing die ook elders op de arbeidsmarkt kan worden ingezet.”
Terugbetalen
Een mogelijke oplossing lijkt een terugbetalingsregeling. Een verplichting om de gemaakte scholingskosten bij vroegtijdig vertrek terug te betalen, blijkt de investeringsbereidheid van werkgevers aanzienlijk te verhogen. Dit wijst erop dat werkgevers minder bereid zijn om te investeren in tijdelijke werknemers vanwege de angst dat medewerkers nog vóór het aflopen van hun contract vertrekken.
Desondanks blijkt dat tijdelijke werknemers zonder uitzicht op een vaste aanstelling zelfs in dit geval nog een achterstand hebben op vaste medewerkers, ook als de laatste groep géén terugbetalingsverplichting heeft.
Slecht nieuws voor flexwerkers
De resultaten uit het onderzoek zijn volgens De Grip slecht nieuws voor de groeiende groep flexwerkers op de Nederlandse arbeidsmarkt.
De Grip: “Zeker in een snel veranderende arbeidsmarkt waar kennis snel veroudert, is het belangrijk dat de kennis en vaardigheden van iedereen up-to-date blijven. Als werkgevers minder bereid zijn om in tijdelijke werknemers te investeren, dan kan dit tot grote scholingsachterstanden leiden waardoor het voor hen steeds moeilijker wordt om een vaste plek op de arbeidsmarkt te bemachtigen. Daardoor worden de bestaande ongelijkheden tussen vaste en tijdelijke werknemers alleen maar groter. Maar ook werkgevers lopen hierdoor een risico. Als er onvoldoende geïnvesteerd wordt in de competenties van de medewerkers in de flexibele schil, dan zal dit arbeidsaanbod voor hen ook verloren gaan”.
Ouderen en lager opgeleiden
In het ROA onderzoek is ook gekeken naar twee andere groepen werkenden die weinig scholing volgen: laagopgeleide en oudere werkenden.
Uit het onderzoek blijkt dat werkgevers bij het aanbieden van scholing geen onderscheid maken tussen laag- en hoogopgeleiden. Lager opgeleide medewerkers blijken zelf echter wel minder bereid te zijn om scholing te volgen dan hoger opgeleiden. De lagere scholingsdeelname van lager opgeleide werkenden lijkt daarom vooral een gevolg te zijn van de lagere scholingsbereidheid van de werknemers zelf.
Oudere werknemers volgen ook minder scholing. Het ROA onderzoek laat zien dat werkgevers minder bereid zijn om in de scholing van hun oudere medewerkers te investeren. Oudere werknemers blijken zelf echter ook minder bereid te zijn om scholing te volgen dan hun jongere collega’s. Zowel werkgevers als werknemers blijken dus bij te dragen aan de lagere scholingsdeelname van oudere arbeidskrachten.