Veel werkgevers vinden een inclusieve arbeidsmarkt en duurzame inzetbaarheid hun verantwoordelijkheid, maar nemen niet altijd maatregelen.
Dit zijn een van de uitkomsten in de SCP-publicatie Arbeidsmarkt in kaart: werkgevers editie 2.
Werkgevers hebben weer meer aandacht voor personeelsbeleid
Een gunstige economische situatie is een voedingsbodem voor investeringen van werkgevers in duurzame inzetbaarheid en een inclusieve arbeidsmarkt. Hoewel werkgevers weer meer aandacht hebben voor duurzame inzetbaarheid, is er nog winst te behalen op het terrein van de inclusieve arbeidsmarkt en scholing.
Werkgevers voelen vaak de verantwoordelijkheid voor duurzame inzetbaarheid en een inclusieve arbeidsmarkt, maar nemen niet altijd concrete maatregelen of vinden hierin een rol weggelegd voor het overheidsbeleid.
De gunstige economische situatie zorgt ook voor knelpunten. Naast het aantrekken van nieuw personeel, is het beheersen van de werkdruk een knelpunt waar werkgevers het meest mee worstelen. Rond 60 procent van de werkgevers ervaart dit als knelpunten in het personeelsbeleid.
Werkgevers zien balans werk en privé als hun verantwoordelijkheid
De meeste werkgevers vinden het hun verantwoordelijkheid om de combinatie arbeid en zorg te ondersteunen en dit aandeel neemt licht toe (van 77 procent naar 81 procent in de periode 2011-2017).
Bijna de helft (45 procent) van de organisaties heeft thuiswerkers. Dit steeg in de periode 2003-2011 sterk, van 19 procent naar 45 procent, maar bleef daarna constant. Flexibel werken is niet in alle werksituaties mogelijk en verschilt tussen sectoren. In de sectoren overheid en zakelijke dienstverlening komt thuiswerken – en zelf begin- en eindtijden bepalen – het vaakst voor. Het hangt af van het functieniveau of deeltijdwerk mogelijk is. Bijna 40 procent van de werkgevers is niet positief over deeltijdwerk op alle functieniveaus.
Het aandeel vrouwelijke leidinggevenden blijft achter. Gemiddeld is bijna de helft (47 procent) van het personeelsbestand vrouw, terwijl het aandeel vrouwelijke leidinggevenden ongeveer een derde is (31 procent).
Inclusieve arbeidsmarkt heeft geen hoge prioriteit
Mensen met een arbeidsbeperking in dienst nemen, heeft bij veel werkgevers nog geen hoge prioriteit. In 2015/’16 en 2017/’18 lag het aandeel werkgevers dat dit een (tamelijk) hoge prioriteit gaf rond de 14 procent. In de periode daarvoor was dit iets lager, ruim 9 procent.
Twee derde van de werkgevers voelt zich (enigszins) verantwoordelijk om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Dat werkgevers zich verantwoordelijk voelen, wil nog niet zeggen dat ze ook plekken creëren voor mensen met een arbeidsbeperking.
Het aandeel werkgevers dat denkt in de komende twee jaar (meer) mensen uit deze doelgroep in dienst te nemen is beperkt: 11 procent. Deze percentages zijn vergelijkbaar met die uit 2015/’16.
Scholing constant
Het aandeel organisaties met werknemers die een cursus of opleiding volgen, blijft constant, tussen de 70 en 80 procent. Ruim de helft van de werkgevers zegt dat de kennis en vaardigheden die werknemers nodig hebben snel veranderen. Een klein deel (1 op de 6) vindt dat werknemers te weinig zijn toegerust voor de eisen die het werk aan hen stelt.
Werkgevers kiezen ook voor andere vormen van leren, zoals taakroulatie.
De vraag is wie verantwoordelijk is voor scholing van werknemers. Een vijfde van de werkgevers vindt dat werknemers werkgerelateerde opleidingen en cursussen zoveel mogelijk buiten werktijd moeten volgen. Veel werkgevers (60 procent) willen meer overheidsinvesteringen in scholing en training. Dit staat in de top drie van meest door werkgevers gewenste veranderingen in het overheidsbeleid.
Ouderen
De meeste werkgevers vinden dat 55-plussers even goed (of beter) functioneren als jongere werknemers. Wel vindt ruim een vijfde dat de productiviteit van 55-plussers lager ligt dan hun loonkosten rechtvaardigen. In het personeelsbeleid nemen ontlastende maatregelen (zoals minder uren werken) af, terwijl ontwikkelmaatregelen (zoals scholing) constant blijven. Ook zijn er steeds minder regelingen voor vervroegd uittreden.